02       
Mijn baronnen en vazallen
moeten immers met hun allen
mij getrouw ten dienste staan,
want ze zijn mijn onderdaan.
En mijn grondgebied beslaat
landen zonder grens of maat.
Alles hoort tot mijn domein,
eerst tot Keulen aan de Rijn,
verder dan tot Rome voort,
dat aan mij, als keizer, hoort.
Oostwaarts eindigt mijn gebied
waar de wilde Donau vliedt,
westwaarts bij de oceaan.
En dan is 't nog niet gedaan!
Spanje en Galissies land
won ik zelf, met harde hand.
Al wat heiden was moest weg,
ieder doet daar wat ik zeg!
Welk effect streeft stelen na
als ik nu de burcht uit ga?
Is dit echt een eis van God?
Altijd doe ik zijn gebod,
maar ik snap ternauwernood
dat Hij dit in ernst gebood.
Echt, het is een zotte vraag
dat ik mij als dief gedraag!"


Zo lag hij in bed te woelen.
Wat zou God hiermee bedoelen?
Soms deed hij zijn ogen toe,
zulk gepieker maakt je moe.
Toen weerklonk het derdemaal:

"Weigeren wordt u fataal!
Zou u niet uit stelen gaan
dan is het met u gedaan,
u betaalt een hoge prijs,
koning Karel, wees dus wijs,
ga van hier en word een dief,
dan alleen heeft God u lief."


Drie keer drong de engel aan,*
toen pas is hij weggegaan.
Het bevel was klip en klaar,
Karel hield het nu voor waar.

"Ik word dief, tot mijn verdriet,
omdat God het mij gebiedt.
Zal ik hangen in een strop?
Liever nog, daar zweer ik op,
stond ik al datgene af
wat mij God als lenen gaf -
al mijn land en mijn kastelen,
enkel niet mijn harnasdelen -
en zou dan als naamloos heer
dolen gaan met schild en speer,
zonder geld, van jaar tot jaar,
ongewis, nu hier, dan daar.
Dat lijkt mij een beter lot
dan dat ik op last van God
op het dievenpad moet gaan.
Maar het moet, dus nu welaan!

Vers 59-88, 89-117.
* Drie keer waarschuwen of dagvaarden behoorde tot het Germaanse recht.