De kermis toen, extase van weleer,
een jaarlijks jongensparadijs voor even,
liet dromen na, geluidloos telkens weer,
en beelden van een ander, veilig leven.

Geen zakgeldmunt bleef lang onuitgegeven
aan spookhuis, schiettent en zigeunersfeer.
De grens met heel ver weg leek opgeheven
en lieve oma’s zeiden ‘ik trakteer’.

Geen woord hiervan staat ergens op papier.
Waar is de kermiskoorts van toen gebleven?
Mij rest een droge ets als souvenir,
door scherpe naalden in mijn geest gedreven:
ik zie gestold en levenloos vertier,
een kermis, ja, maar niemand kent me hier.