naar index van Geen Kunst




Waar haar dij de heup verlaat,
kniewaarts welft in gulden maat,
onbevlekt in gladde huid,
waar de prille ochtendbruid
kralenrijk van ruggengraat
buigend op haar knieën gaat
naar de mos-omzoomde voorden
met hun vochtig-blonde boorden,
druppels glimmend als juwelen
plagerig wie-vangt-me spelen
onder zonlicht tussen bomen,

daar waar alles graag wil delen,
kijken, voelen, kussen, strelen,
daar mag ik gerust van dromen.



circa 1985, later herzien, Nog een liedje
Rojankowsky, Libres, 1905.