naar index van Geen Kunst




Zo lagen we daar in het hol van de nacht.
Je ogen weerkaatsten het wit van de maan,
twee nikkelen munten, en staarden me aan
als had je betaald. En geen einde verwacht!
De plakkende haartjes, gekruld aan je slapen,
getuigden nochtans van de vochtige lust
waarmee je onstuimig mijn vuur had geblust.
Ik kuste je lippen. Mijn mond stond naar gapen.

Je lichaam, gespannen in zwijgend verwijt,
leek hoekig van wrok dat mijn roes was gegaan
ofschoon die van jou nog maar net was gekomen.
Ik zag het, geliefde, en deelde je spijt.

Ook ik leefde ooit in de jeugdige waan
dat daden van langere duur zijn dan dromen.



Circa 1990, Nachtmerrie
Schiele.