naar index van Geen Kunst



Stilaan ben ik door de herfst bekropen,
opsmuk waait verjaard met briesjes mee.
Wat ooit goud leek, blijkt niet eens doublé,
daarmee is geen dág terug te kopen.

Oud zijn is onzinnig, dus verplicht.
Maar ik leef en heb nog iets om handen:
als er tranen in mijn ogen branden
blus ik ze met een ontsteld gedicht.

Voor de tandarts ben ik een dossier.
Zonder notie van de Annex P
staat hij C hier monter aan te randen.

Monddood in zijn hemels Ritterlicht
zie ik plots een glimp van jouw gezicht.
`Kijk eens, mama,' zwijg ik, `zonder tanden!'



29-6-1993, Prothese.
De tandartslamp was van het merk Ritter.
Mondriaan, 1921.